Franciscus Liefdewerk
HET SINT FRANCISCUS LIEFDEWERK.
Toen Leo Dehon als een spirituele, intellectuele aristocraat in de gribus van de fabrieksstad Saint Quentin belandde, observeerde en analyseerde hij de situatie van de arbeidersgezinnen haarscherp. Binnen een week zei hij: “Als apostolaats- middelen hebben we een katholiek college, een patronaat en een katholieke krant nodig”. Hij trok zich het lot van de arbeidersjeugd zeer aan. Dat was in 1871.
De sociale bekommernis van de Stichter stak zijn Nederlandse volgelingen aan. In 1926 namen zij in Amsterdam het jeugdwerk over, dat begonnen was door enkele heren Vincentianen ‘voor de verwaarloosde en achterlijke jeugd’. ‘Achterlijk’ betekent, dat ze op hun
veertiende hun Eerste Communie nog niet hadden gedaan.
Deze heren riepen hen op zondagmorgen samen voor de H. Mis; daarna gaven ze hun wat te eten en ’s middags organiseerden zij allerlei spelen. De paters SCJ namen de clubhuizen op de Oudezijds Voorburgwal en op Wittenburg over en bouwden het werk uit. Naast het pastorale aspect en het groepswerk deed ook het maatschappelijk werk zijn intree. Het clubhuis werd de huiskamer van de buurt, waar jong en oud voor van alles en nog wat terecht kon. De ouden formule van het zogeheten Sint Franciscus Liefdewerk was de intense samenwerking van maatschappelijk werk, sociaal-cultureel werk en zielzorg. De pater-directeur en de maatschappelijk werkster trokken de buurt in, kenden al hun mensen in hun eigen leefsituatie,
terwijl de clubhuisleidster groepswerk organiseerde voor kleuters tot en met bejaarden. Aan vrijwilligers hadden we geen gebrek: de parochies en de (hoge) scholen leverden veel geëngageerde jongeren.
Subsidie kregen we aanvankelijk niet; wat we nodig hadden voor onszelf en voor ons werk bedelden we bij elkaar. Er kwamen 11 clubhuizen in de volksbuurten van Amsterdam, 22 in Rotterdam; er waren bloeiende afdelingen in Delft, Schiedam, Dordrecht, Bergen op Zoom. Zeer veel paters hebben tijdelijk of heel hun leven in het SFL gewerkt. Ze vertellen er nog over, met schier hetzelfde enthousiasme als waarmee
missionarissen hun belevenissen plegen over te brengen.
In de jaren zeventig brokkelde het werk af. Het was de tijd van de vele uittredingen en er kwamen geen nieuwe jonge priesters meer bij. Het SFL liep leeg, wat SCJ betreft. Het werd
ook steeds moeilijker. De overheid als subsidiegever verbrak de gouden formule: de zielzorg hoorde in de parochie thuis en het maatschappelijk werk moest naar een ander loket; alleen
het groepswerk bleef over. Ook van binnenuit was er kritiek: de theologieopleiding maakte de paters niet ipso facto geschikt voor de leiding van een clubhuis of voor sociaal werk. Maar
wat hun aan professionaliteit ontbrak, maakten ze goed met hun inzet: ze hadden hart voor de zaak, ze liepen stuk voor stuk warm voor hun mensen, ze waren met hart en ziel met hun lot
begaan. Zoals Leo Dehon had voorgedaan.
Piet Schellens scj
oud-algemeen directeur van het SFL Amsterdam.
De Geschiedenis van het SFL p. G.Driedonkx scj..
INLEIDING
Een paar maanden nadat mijn studie: “Beknopte Geschiedenis van het S.F.L. en S.F. R en hun verband met de Priesters van het H. Hart” klaar was, vond ik verschillende waardevolle documenten over het St. Franciscus Liefdewerk in Amsterdam. Meer dan voldoende om een kleine bijdrage hierover te schrijven.
Zoals altijd, nieuwe bronnen werpen een nieuw licht over reeds bekende documenten en vragen soms correcties hierop. Dit is ook nu het geval. Mijn vorige studie moet daarom gelezen worden aan de hand van deze nieuwe bijdrage: “Het Franciscus Liefdewerk te Amsterdam -Ontstaan en Geschiedenis- 1894-1974”.